Snurer blikt vooruit: dieper graven
Lees ook: Snurer blikt vooruit: vijf op een rij
De bodemrentes op de kapitaalmarkten maken vastrentende waarden in vergelijking met aandelen duur. De rente-omgeving noopt obligatiebeleggers verder te kijken dan de eigen achtertuin, maar op Wall Street is de bull-run al zeven jaar oud en Amerikaanse aandelen zijn met een k/w van 20 niet bepaald goedkoop.
Een oude vuistregel zegt dat aandelen goedkoop zijn als de som van de koers-winstverhouding (k/w) en de couponrente van goudgerande staatsobligaties lager is dan 20. Aangezien beleggers zowel op Wall Street als globaal genomen op de Europese effectenbeurzen gemiddeld duidelijk meer dan 20 keer de winst betalen, zijn de markten aan weerszijden van de Atlantische Oceaan ronduit duur. Wie echter naar de beer-ratio kijkt, zegt daarentegen dat aandelen ronduit goedkoop zijn.
Het woordje beer verwijst niet naar de carnivoor binnen de orde van roofdieren, noch heeft het iets te maken met het Engelse woord voor bier, hoewel beleggers op dit moment van het acroniem wel dronken worden. Beer staat voor Bond Equity Earnings-yield Ratio en is een maatstaf om de opbrengst van obligaties en aandelen met elkaar te vergelijken. De teller voert het effectieve rendement van goudgerande staatsobligaties op en de noemer het winstrendement van aandelen. Als het quotiënt groter is dan één, dan zijn obligaties interessant en anders zoals nu aandelen wel.
Wie echter dieper graaft, ziet dat het absolute niveau van het winstrendement toch enigszins aan de lage kant is. Met andere woorden: ondanks het feit dat de rentevoeten historisch laag zijn, is het winstvermogen van bedrijven lager dan gebruikelijk, en dat terwijl de rentelasten lager zijn dan ooit tevoren. De crux zit hem in de spaarzin van eindconsumenten. In tegenstelling tot de algemene opvatting blijkt de spaardrift bij extreem lage rentevoeten toe te nemen naarmate de rente nieuwe dieptepunten opzoekt.
De facto is de economische waarde van sparen uitgestelde consumptie. De theorie van het marginale nut postuleert echter ook dat historisch lage rentevoeten beleggers aanzetten tot consumeren. Maar hoe anders is de praktijk? Als het er echt op aan komt, maken beleggers een onderscheid tussen ruilwaarde en gebruikswaarde. Vooral als de reële rente negatief is, is de ruilwaarde van geld groter dan de gebruikswaarde, maar als consument kunt u uw gulden maar één keer uitgeven, ook al is op de markt de gulden een daalder waard. In essentie zorgt de contradictie tussen gebruiks- en ruilwaarde ervoor dat spaarders de negatieve rentes voor lief nemen, omdat zij maar al te graag een appeltje voor de dorst willen hebben. Wat op zijn beurt ten koste gaat van de handelsverkopen en bedrijven weerhoudt om te investeren.
An sich rijmt volatiliteit op opportuniteit en koop je aandelen als de naald van het beurskompas hard trilt, zoals tijdens de scherpe daling van de beurskoersen als gevolg van de onverwachte uitslag van het Britse referendum inzake hun lidmaatschap met de Europese Unie. Dergelijke koopkansen dienen zich helaas niet elke dag aan. Wie (nu) de kans op miskopen wil verkleinen, moet zijn heil zoeken in waarde-aandelen met een veiligheidsmarge. Ludiek verwoord: betaal een gulden, maar koop enkel aandelen die een daalder waard zijn. Beleggen in zogenoemde groeiaandelen die door de huidige onrust goedkoop zijn, kan helemaal verkeerd uitpakken als de nasleep van de Brexit toch zwaarder blijkt dan gedacht.
Hoe u het ook keert of wendt, de rentes op de obligatiemarkten hebben zich immer nog niet hersteld van de schok. Direct na de Brexit knalde de S&P 500 omlaag, om enkele dagen later weer op te krabbelen. Eenzelfde patroon voltrekt zich op de Europese beurzen. Het aarzelende herstel op de obligatiemarkten vertelt echter een ander verhaal. Zij lijken aan te geven dat de mondiale economie hoe dan ook een groeivertraging wacht.
Lees ook: Snurer blikt vooruit: vijf op een rij