Een beetje moe van de verwijten
In de afgelopen week kreeg ik weer eens te horen dat ik perfect gebruik maak van de Amygdala. In mijn columns staat de laatste jaren altijd het risico van beleggen centraal. Vorige week schreef ik bijvoorbeeld over de risico’s die zich aan het opbouwen zijn in de opkomende markten. De week ervoor was het onderwerp dat de belangrijkste leidende indicator voor de wereldwijde winsten van beursgenoteerde bedrijven daalde en de week daar weer voor had ik het er over dat de financiële markten nog nooit zo oververhit waren geweest. Wanneer mensen zeggen dat ik expres negatief ben, kan ik de wereldwijde centrale banken wel schieten. Sinds het begin van 2009 hebben de centrale banken van de Verenigde Staten, Europese Unie, China, Japan, Groot-Brittannië en Zwitserland voor meer dan $10 bln uit de geldpers gehaald om aandelen en obligaties van te kopen.
Elke week is er een nieuw all time high van de opgetelde balans van de centrale banken. Als ze woord houden, bereikt hun totale balans over drie maanden de laatste recordstand. Dat is tien jaar na de start van de mondiale financiële crisis. Door de geldpers is de waardering van aandelen uit regio’s waar geen problemen zijn de spuigaten uitgelopen. De S&P500 noteert op 2730 en heeft een Shiller-k/w van 32,2. De gemiddelde Shiller-k/w sinds 1881 is 16.
Op basis van dat gemiddelde had er vandaag eigenlijk 1358 op de borden moeten staan op Wall Street. In tijden van grote problemen (1921, 1932 en 1981) loopt de Shiller-k/w terug naar 5. Dit komt overeen met een ongeloofwaardige S&P500-stand van 425 punten, 84% lager dan nu. Een dergelijke daling is niet uniek: Amerikaanse aandelen daalden tussen 1929 en 1932 met 86%. Als de Shiller-k/w de 16 bereikt, dan stop ik met waarschuwen en wordt het standaard onderwerp de kansen die er met beleggen zijn. Ik kijk uit naar die tijd, want ik word een beetje moe van de opmerkingen dat ik expres negatief zou zijn.