IJkpersoon Maarten houdt zijn vermogen in stand
Het rendement van Maarten ligt volledig in lijn der verwachting. Het risico dat Maarten kan lopen is een stuk hoger dan dat van Erik. Eind vorig jaar was het rendement van Maarten dan ook twee keer zo hoog als dat van Erik. Maar de teruggang van de beurzen heeft er toe geleid dat de portefeuilles van Maarten en Erik nu weer bijna gelijk renderen (respectievelijk 6,6%, 7,0%). Ten opzichte van de meer risicovolle portefeuilles van Floris en Roos blijft Maarten achter, maar in een neergaande beurs zal hij weer minder hard geraakt worden.
De keuze voor aandelen als de belangrijkste pijler voor de portefeuille van Maarten ligt voor de hand. Hij heeft immers een relatief lange beleggingshorizon en relatief hoge rendementsverwachtingen. Wel zijn aandelen risicovoller dan obligaties. Niet alleen zijn de koersschommelingen bij aandelen groter dan bij obligaties, de kans op zware koersverliezen is ook veel groter. Die verlieskans maakt aandelen ‘ongeschikt of te angstaanjagend voor sommige beleggers’, was vorig jaar de conclusie van een onderzoek door een gewaardeerd strateeg van de Franse bank Société Générale. Hij vergeleek de maximale rendementsdalingen van staatsobligaties en aandelen voor de Amerikaanse markt tussen 1953 en 2016. In deze periode moesten beleggers in aandelen drie keer rendementsverliezen van 35% of nog veel meer slikken. Het ergste wat beleggers in staatsobligaties in die jaren voor hun kiezen kregen, waren verliezen van maximaal 17% over drie aaneengesloten jaren. Iets om rekening mee te houden dus.
Daarnaast moet Maarten bedenken dat de genoemde rendementen vóór inflatie zijn. Maarten wil echter hoe dan ook zijn koopkracht behouden en voor hem zijn rendementen ná inflatie dus belangrijker. Om meer inzicht te krijgen in de rendementsverliezen, gaan we naar de onderzoeken van drie economen van de London Business School. Zij hebben voor 23 landen de rendementen van aandelen en obligaties sinds 1900 in kaart gebracht. Het drietal onderzocht ook hoe hoog de verliezen op aandelen en obligaties ná inflatie konden oplopen en hoe lang het duurde voordat de verliezen weer waren rechtgetrokken. De economen keken daarvoor voornamelijk naar de VS, waar de langstlopende data beschikbaar zijn. Aandelen verloren tussen september 1929 en juli 1932 maar liefst 79% na inflatie. Het duurde tot februari 1945 voordat deze verliezen waren goedgemaakt. Ook tussen januari 1973 en oktober 1974 waren de verliezen op de Amerikaanse aandelenmarkt groot: 56% gecorrigeerd voor inflatie. In twee jaar tijd stonden de koersen zonder inflatiecorrectie weer op het niveau van begin 1973. Maar gecorrigeerd voor inflatie waren beleggers pas in april 1983 van deze klap hersteld, zo berekenden de drie Britse economen.