Dit zijn belangrijkste begrippen voor de beginnende belegger
Obligatie, ETF, broker en S&P 500. Als je begint met beleggen, vliegen deze termen je om de oren. Het is handig om de belangrijkste begrippen te kennen, zodat je weet wat je ermee kunt. Onderstaande woordenlijst voor beginnende beleggers helpt je hierbij.
A
- Aandeel – Een eigendomsbewijs voor een deel van het kapitaal van een onderneming. Met een aandeel koop je een stukje van een bedrijf en deel je mee in de eventuele winst en waardestijging van het bedrijf. Bedrijven kunnen een deel van hun winst uitkeren aan aandeelhouders.
- Aandelenemissie – Wanneer een bedrijf nieuwe aandelen uitgeeft om geld op te halen. Bijvoorbeeld om te investeren of schulden af te lossen. Een aandelenemissie wordt vaak gebruikt als alternatief voor het afsluiten van nieuwe leningen.
- Accumulerend – Een fonds of ETF waarbij de winst (dividend) door de fondsbeheerder opnieuw wordt belegd, in plaats van aan jou wordt uitgekeerd. Hierdoor stijgt de waarde van de ETF of het fonds. Accumulerend betekent dus herbeleggend.
- Actief beheer – Een strategie waarbij een fondsbeheerder actief probeert beter te presteren dan de markt door het kopen en verkopen van aandelen op het juiste moment.
- AEX-index – De belangrijkste aandelenindex van Nederland, met de 25 grootste beursgenoteerde bedrijven aan de Euronext Amsterdam. AEX staat voor Amsterdam Exchange Index. Een aantal bedrijven die in de AEX zitten zijn: Heineken, Philips, Shell, Ahold, Unilever en ASML.
- Asset – Verschillende beleggingscategorieën waarin je kunt investeren zoals aandelen, obligaties, goud en vastgoed. Ze vormen de bouwstenen van je portefeuille.
- Assetallocatie – De verdeling van je beleggingen over verschillende beleggingscategorieën (zoals aandelen, obligaties, vastgoed) binnen een portefeuille.
B
- Beleggingsfonds – Een verzameling van beleggingen, een mandje, waarin meerdere beleggers investeren. Het wordt actief beheerd door een fondsbeheerder. Wanneer je hierin belegt, laat je je geld voor je beleggen. Fondsen kunnen beleggen met een thema, zoals duurzame beleggingen of zich richten op een bepaalde regio.
- Benchmark – Een objectieve maatstaf (zoals een index) waarmee je de prestaties van je beleggingsportefeuille kunt vergelijken. Een index, zoals de AEX-index, wordt vaak als benchmark genomen.
- Bearmarkt – Een markt waarin de prijzen langdurig dalen, met minstens 20% vanaf recente hoogtepunten, en waarin beleggers doorgaans negatief zijn. De naam komt van het gedrag van een beer, die bij een aanval met zijn klauwen richting de grond slaat. Het is het tegenovergestelde van een bullmarkt, waarin de prijzen juist stijgen.
- Bèta – Een getal dat laat zien hoe sterk een aandeel beweegt vergeleken met de markt. Bij een bèta van 1 beweegt een aandeel in lijn met de markt. Een bèta kleiner dan 1 geeft aan dat het aandeel minder sterk stijgt of daalt dan de markt. Een bèta hoger dan 1 geeft juist aan dat er relatief grote schommelingen zijn.
- Beurs – De officiële en gereglementeerde markt waar beleggingen zoals aandelen en obligaties worden verhandeld, zoals Euronext Amsterdam.
- Bewaarloon – Een vergoeding die banken of andere financiële tussenpersonen, zoals brokers, in rekening brengen voor het bewaren van je beleggingen.
- Broker – Een tussenpersoon (vaak een online platform) bij wie je beleggingen kunt kopen of verkopen. Als je als particulier wilt beleggen, heb je een broker nodig. Dit komt omdat beurzen alleen met professionele partijen werken die daarvoor een vergunning hebben. Via de broker krijg je toegang tot de beurs.
- Bullmarkt – Een markt waarin de prijzen langdurig stijgen met meer dan 20% vanaf recente dieptepunten. Bullmarkten worden gekenmerkt door optimistische beleggers. De benaming verwijst naar het gedrag van een stier die met zijn hoorns omhoog vecht.
- Buy the dip – Een strategie waarbij beleggers aandelen kopen als de koers tijdelijk gedaald is, in de hoop dat ze weer gaan stijgen.

De bullmarkt en de bearmarkt
C
- Correctie – Een sterke koersdaling van 10% of meer in een zeer korte tijd. Hierdoor daalt de prijs van de aandelen in korte tijd sterk. De correctie kan worden veroorzaakt door verschillende factoren waaronder politieke gebeurtenissen of bedrijfsnieuws.
- Couponrente – De rente die bedrijven uitkeren aan hun obligatiehouders, vaak elk jaar uitbetaald. De hoogte is afhankelijk van wie de obligatie uitgeeft, het risico dat je loopt en de marktrente. Meestal geldt: hoe meer risico je loopt, hoe hoger de vergoeding die je hiervoor krijgt. De couponrente geeft beleggers een beeld van de financiele positie van de uitgevende instelling, , en of hun investering winstgevend zal worden.
- Cryptovaluta – Digitale valuta waarin je kunt beleggen en waar geen centrale tussenpartij zoals een bank aan te pas komt, zoals bitcoin. In plaats van fysiek geld, bestaan betalingen in cryptovaluta uitsluitend als digitale vermeldingen in een online database. Cryptovaluta’s zijn erg beweeglijk en risicovol.
D
- Defensief aandeel – Aandeel van een bedrijf dat ook in slechte tijden redelijk stabiel blijft en een aantrekkelijk dividendrendement heeft. Defensieve aandelen zitten vaak in sectoren waar altijd vraag naar is zoals nuts- of zorgbedrijven of de voedingsmarkt. Bovendien gaat het vaak om gevestigde bedrijven die al tientallen jaren bestaan en een vast dividendpercentage uitkeren.
- Distribuerend – Een fonds of ETF dat dividend uitkeert aan beleggers in plaats van het opnieuw te beleggen. Een distribuerende ETF wordt ook wel uitkerende ETF genoemd. Dit is het tegenovergestelde van accumulerend, waarbij het dividend juist wordt herbelegd.
- Dividend – Een deel van de winst dat een bedrijf uitkeert aan zijn aandeelhouders, meestal op kwartaal- of jaarbasis. Deze uitbetalingen worden vaak beschouwd als een beloning voor het bezitten van aandelen in het bedrijf. Hoe hoog het dividend is, hangt onder meer samen met de winst die behaald is, de balansverhoudingen en de investeringsmogelijkheden die het bedrijf ziet.
- Diversificatie – Het spreiden van beleggingen over verschillende activa, markten of sectoren om risico’s te beperken.
- Dow Jones – Bekende Amerikaanse aandelenindex met 30 grote bedrijven die genoteerd staan in New York. Er zitten bedrijven in uit verschillende branches en industrieën, waaronder: McDonalds, Pfizer en Apple.
- Duurzaam beleggen – Beleggen in bedrijven die goed omgaan met mens, milieu en maatschappij. Beleggers die dit doen denken niet alleen aan financieel rendement maar ook aan de planeet. Het wordt ook wel maatschappelijk verantwoord beleggen of ethisch beleggen genoemd.
E
- Effecten – Verzamelnaam voor beleggingen zoals aandelen, obligaties en opties van bedrijven die op de beurs worden verhandeld. Beleggers kunnen effecten gebruiken om een inkomen te genereren, de waarde van hun investeringen te verhogen en risico’s te verminderen.
- Effectenrekening – Rekening waarop men geld inlegt om te beleggen in bijvoorbeeld aandelen, ETF’s of obligaties. Je kunt een effectenrekening openen bij een bank of andere financiële instelling, zonder dat je daar een lopende- of spaarrekening hebt.
- ETF – ETF staat voor ‘Exchange Traded Fund’, wat in het Nederlands neerkomt op ‘beursgenoteerd beleggingsfonds’. Het is een mandje met aandelen, obligaties en/of andere beleggingsinstrumenten zoals goud en edelmetalen, die als één geheel worden verhandeld. Een traditionele ETF volgt zo nauwkeurig mogelijk passief een index. Dat kan bijvoorbeeld de S&P 500 of AEX zijn.
- Ex-dividenddatum – De datum waarop het aandeel zonder het recht op het aangekondigde dividend wordt verhandeld. Doorgaans noteert de koers lager op deze dag, gelijk aan het uitgekeerde dividend.
F
- Fundamentele analyse – Het analyseren van cijfers en prestaties van bedrijven om te bepalen of een aandeel koopwaardig is. De waarde wordt beoordeeld op basis van internationale, politieke en economische ontwikkelingen.
- Future – Een termijncontract tussen een koper en verkoper waarin wordt afgesproken om in de toekomst iets te kopen of verkopen tegen een vaste prijs op een vast tijdstip. Het biedt beleggers de mogelijkheid om te profiteren van marktschommelingen en bedrijven om hun risico af te dekken.
G
- Groei-aandeel – Aandeel van een bedrijf dat snel groeit ten opzichte van de markt. Deze groeibedrijven kiezen er gewoonlijk voor om een groot deel van hun winst te herinvesteren in plaats van dividend uit te keren. Doorgaans verhandelen groeiaandelen tegen hoge waarderingen, hebben ze lage schulden en zijn ze minder gevoelig voor de economische conjunctuur.
H
- Hefboom – Met een relatief kleine investering grote winsten (of verliezen) realiseren. Dit kan door met geleend geld in te spelen op koersstijgingen of koersdalingen. Een hefboom geeft aan hoeveel keer sneller de waarde kan stijgen of dalen ten opzichte van het onderliggende product. Door met een hefboom te werken, wordt het effect van de stijging of daling versterkt. Hiermee kun je hoge rendementen behalen, maar het brengt ook een groot risico met zich mee. Door de complexiteit is dit minder geschikt voor beginnende beleggers.
- Herbelegging – Winst of dividend automatisch opnieuw investeren in dezelfde belegging, zodat je vermogen sneller groeit. Wanneer je dividend namelijk opnieuw belegt, kan dat dividend ook weer renderen.
I
- Index – Het gewogen gemiddelde van een aantal geselecteerde aandelen die aan bepaalde criteria voldoen. Het is een verzameling van bedrijven die laat zien hoe de prijs of het rendement van al deze aandelen in een bepaalde markt, sector of regio verandert. Voorbeelden van een index zijn de AEX of de S&P 500. Veel landen hebben een eigen index, maar er bestaan ook indices met bedrijven uit een groter gebied.
- Indexfonds – Beleggingsfonds dat de prestaties van een specifieke index zo nauwkeurig mogelijk volgt, vaak met lage kosten. Een indexfonds streeft ernaar hetzelfde rendement te behalen als een bepaalde beursindex. Beleggers in een indexfonds profiteren daardoor van de algemene marktgroei, zonder hoge kosten en hoge risico’s.
- Inflatie – De algemene stijging van prijzen, waardoor je met hetzelfde geld minder kunt kopen.
- ISIN-code – Internationaal identificatienummer voor een effect. Het staat voor International Security Identification. Het is een unieke code die elk aandeel, obligatie of fonds identificeert. Beleggers kunnen hiermee beursgenoteerde producten identificeren. Zo kun je ermee controleren of het om het juiste product gaat en wat het land van herkomst is. Het is ook een hulpmiddel om snel het product te vinden waarnaar je op zoek bent.
K
- Kapitaalverlies/-winst – Verlies of winst dat je maakt bij verkoop van een belegging.
- Koers – De actuele prijs van een aandeel of ander effect. Deze prijs komt op de markt tot stand en kan van dag tot dag en van moment tot moment variëren.
- Koers-winstverhouding (K/W) – De verhouding tussen de koers van een aandeel en de winst per aandeel. Dit wordt berekend door de prijs van het aandeel te delen door de winst per aandeel.
J
- Limietorder – Een order waarbij je van tevoren zelf de maximale koop- of minimale verkoopprijs instelt. De aankoop of verkoop gaat alleen door als het aandeel de door jou opgegeven prijs bereikt. Het grootste voordeel is dat je altijd weet wat je maximaal betaalt en minimaal ontvangt.
- Liquiditeit – Hoe makkelijk je een belegging kunt verkopen zonder dat de prijs sterk verandert.
M
- Marktorder – Een order is een opdracht aan een broker om aandelen of andere effecten direct te kopen of verkopen tegen de best beschikbare actuele markprijs.
N
- NASDAQ – Een grote Amerikaanse beurs waar vooral technologiebedrijven (zoals Apple, Google en Netflix) staan genoteerd. De afkorting staat voor National Association of Securities Dealers Automated Quotation.

Nasdaq Studio. Foto: Luca Marfè at Italia all’ONU
O
- Obligatie – Een lening aan een overheid of bedrijf, met vaste rente en looptijd. Het is een leenbewijs, waarop uiteraard het bedrag dat is uitgeleend vermeld staat, de rente die over het geleende bedrag verschuldigd is en de datum waarop de lening weer terugbetaald moet worden. De rente kan halfjaarlijks of jaarlijks uitbetaald worden.
- Optie – Een contract dat je het recht geeft om een aandeel te kopen of verkopen binnen een bepaalde tijd tegen een vooraf bepaalde prijs. Beleggers gebruiken opties om winst te maken als ze denken dat een aandeel gaat stijgen of dalen en om zichzelf te beschermen tegen verlies.
- Ordertype – De manier waarop je een aankoop/verkoop uitvoert. Dit kan bijvoorbeeld een limietorder of een marktorder zijn.
P
- Portefeuille – Verzameling van al je beleggingen. In een portefeuille kunnen bijvoorbeeld aandelen, obligaties, ETF’s en beleggingsfondsen zitten.
- Passief beleggen – Een beleggingsstrategie waarbij je investeert in een verzameling aan beleggingen, zoals via ETF’s of indexfondsen, zonder actief te handelen of te proberen om de markt te verslaan. Passief beleggen richt zich op het volgen van de markt en dat te evenaren.
- Pensioenbeleggen – Een manier om zelf pensioen op te bouwen door te beleggen, vaak via een lijfrenterekening. Beleggers die dit doen profiteren van belastingvoordeel omdat zij de inleg vaak mogen aftrekken van hun belastbare inkomen.
- Private equity – Beleggen in bedrijven die (nog) niet op de beurs staan. Vaak gaat het om grote investeerders die een groot belang nemen in een privébedrijf om het beter te laten presteren – en later met winst te verkopen.
R
- Rendement – De gemaakte winst of verlies van je beleggingen in een bepaalde periode. Dit kan zowel uitgedrukt in absolute bedragen als procentueel.
- REIT (Real Estate Investment Trust) – Beursgenoteerde bedrijven die fiscaal vriendelijk beleggen in vastgoed, zoals kantoren of winkelpanden, en verplicht zijn om een groot deel van de winst uit te keren aan de aandeelhouders.
- Rente-op-rente-effect – Het effect waarbij je als belegger niet alleen rente verdient op je oorspronkelijke inleg, maar ook op de rente die je al eerder hebt ontvangen. Dit zorgt ervoor dat je vermogen sneller groeit.
- Risicoprofiel – Een risicoprofiel heeft twee betekenissen. Bij het risicoprofiel van een belegger gaat het over de bereidheid en vermogen van een belegger om risico’s te nemen op de beurs. Het is een manier om te bepalen welke beleggingsvormen bij jou als belegger passen en welke je wellicht beter kunt vermijden. Een aandeel of beleggingsfonds kan ook een risicoprofiel hebben. Dit geeft aan hoe hoog de volatiliteit is van dat aandeel of fonds. Het geeft weer hoe hard een aandeel schommelt in waarde.
S
- Short gaan – Speculeren op een daling van een aandeel. Je verkoopt aandelen die je niet bezit door ze te lenen en koopt ze als de koers is gedaald goedkoper terug. Je maakt winst doordat je ze eerder voor meer geld verkocht hebt.
- Small caps – Aandelen van kleinere bedrijven, met vaak meer groeipotentie maar ook een hoger risico in vergelijking met grotere bedrijven (large caps).
- Spreiden – Niet al je geld inzetten op één branche of type aandelen. Wanneer het dan niet goed gaat in de markt, gaat het ook met je hele portefeuille niet goed. Daarom is het belangrijk om je beleggingen over verschillende activa, markten of sectoren te verdelen om risico’s te beperken.
- S&P 500 – Index die de prestaties van de 500 grootste Amerikaanse beursgenoteerde bedrijven volgt. Het wordt vaak gezien als een graadmeter voor de Amerikaanse aandelenmarkt. De samenstelling wordt bepaald door de marktwaarde van ieder bedrijf en het aantal aandelen dat vrij verhandeld wordt. Een aantal bekende bedrijven die onderdeel zijn van de S&P 500 zijn Apple, Amazon, Meta en Microsoft.
- Stop-loss-order – Een automatische koop- of verkoopopdracht wanneer de koers een bepaald niveau bereikt. Een stop-loss-order heeft als doel om verlies te beperken als de koers onder een bepaald prijsniveau komt. Door dit vast te leggen hoeft een belegger niet constant de koers in de gaten te houden.
T
- Technische analyse – Analyse op basis van koersgrafieken en trends. Deze analyse geeft antwoord op vragen als ‘welke aandelen moet ik kopen’ en ‘wanneer moet ik aandelen verkopen’. Met deze analyse proberen analisten te voorspellen wanneer de prijs van het aandeel zal gaan stijgen en/of dalen.
- Trackers – Een andere naam voor ETF’s. Ze volgen automatisch een index.
V
- Volatiliteit – Mate waarin de koers van een aandeel of andere soort belegging op en neer beweegt; hoe hoger, hoe risicovoller.
- Vastrentende waarden – Verzamelterm voor beleggingen met een vaste rente en vaste looptijd, zoals obligaties, hypotheken en onderhandse leningen. Ze zijn vaak minder risicovol dan aandelen.
W
- Waarde-aandelen – Aandelen van stabiele, gevestigde bedrijven die laag gewaardeerd zijn ten opzichte van de markt en vaak dividend uitkeren. Het dividendrendement is hoger dan gemiddeld. Een typisch waarde-aandeel is bijvoorbeeld Unilever of Heineken.
- Winst per aandeel (WPA) – De totale nettowinst van een bedrijf gedeeld door het aantal aandelen. Dit wordt gebruikt om de actuele prestaties van een bedrijf te vergelijken met de prestaties uit het verleden. Als belegger geeft dit je inzicht in de resultaten van een bedrijf, in verhouding met het aantal aandelen. Het geeft vaak ook een indicatie van hoeveel dividend er per aandeel uitgekeerd kan worden.