Rol oliesector wordt steeds kleiner
De overeenkomst tussen de landen van de OPEC+ heeft de olieprijs helemaal niets geholpen. Afgelopen weekend kwamen de OPEC-landen en enkele andere olieproducerende landen als Rusland en Mexico – samen de ‘OPEC+’ – overeen de olieproductie met tien miljoen vaten per dag te verkleinen. In de aanloop naar dit akkoord steeg de olieprijs (West Texas Intermediate) nog tot ruim $28 per vat. Dit nadat de Amerikaanse president Trump begin april de hoop had aangewakkerd op een overeenkomst tussen Saoedi-Arabië en Rusland over productiebeperking tot zeker tien miljoen vaten – ‘of misschien wel meer’ – per dag.
Afgelopen weekend werd die productieverlaging inderdaad aangekondigd, maar in reactie daarop viel de olieprijs terug tot $20,69 per vat. Deze ontwikkelingen brachten ook het herstel van de olie-aandelen tot stilstand. De koersontwikkeling van de oliesector is dit jaar zo zwak dat de weging van de Energiesector in de S&P500 Index – slechts 2,65% eind maart – voor het eerst onder die van de nutssector daalde.
Weinig gebracht
Bijna twintig jaar geleden schreef ik in deze rubriek met jeugdige overmoed en de onwetendheid die daar soms mee gepaard gaat al over de afnemende relevantie van olie voor beurs en economie. Halfgeleiders waren de ‘grondstof voor de nieuwe economie’, declameerde ik destijds met volle overtuiging. De olieprijs (Brent) lag in mei 2000 op bijna hetzelfde niveau als nu, zo’n $28 per vat en de weging van de energiesector in de S&P500-index was 5,5%. De rol van de oliesector bleek echter verre van uitgespeeld. In de jaren daarna liep de weging van Energie in de S&P500 al maar verder op, tot meer dan 16% in het tweede kwartaal van 2008.
Toch heeft de sector beleggers de afgelopen twintig jaar weinig gebracht. Het totaalrendement van de energiesector tussen eind maart 2000 en eind maart 2020 was slechts 66,8% tegen 154,7% voor de S&P500-index. Ook zijn halfgeleiders wel degelijk steeds belangrijker geworden op de aandelenmarkt. De beurswaarde van bijvoorbeeld Nvidia ($173 mrd) is al bijna net zo hoog als die van Exxon Mobil, het in beurswaarde gemeten grootste Amerikaanse olieconcern. Intel is zelfs anderhalf keer zo veel waard als Exxon Mobil. De oliesector wordt bovendien gezien als onderdeel van het klimaatprobleem. Daardoor nam de belangstelling voor olie-aandelen al voor de daling van de olieprijs af. De energiesector dreigt zijn relevantie voor beleggers te verliezen.
Uitgerangeerd
Maar misschien is niet alles verloren. In zijn boek The future for Investors uit 2005 beschrijft de Amerikaanse econoom Jeremy Siegel de ontwikkeling van de spoorwegaandelen in de VS. In 1900 hadden spoorwegaandelen een weging van 63% in de Amerikaanse aandelenmarkt. Maar toen de S&P500-index in 1957 werd gestart waren er nog slechts vijftien spoorwegaandelen in de index vertegenwoordigd als gevolg van de aanleg van autosnelwegen en de opkomst van de luchtvaart. Toch presteerden de uitgerangeerde spoorwegaandelen tussen 1957 en 2005 beter dan de S&P500, berekende Siegel. Door de extreem lage ingeprijsde verwachtingen van beleggers was zelfs een kleine verbetering al voldoende voor een positief rendement. Een van die verbeteringen was deregulering in 1980 waardoor er consolidatie mogelijk werd en de spoorwegen efficiënter konden werken, aldus Siegel.
Voor de oliesector zijn de verwachtingen van beleggers nu ook zeer laag. Misschien is er dus ook maar een kleine sentimentsverbetering nodig om deze uitgerangeerde en afgewaardeerde sector beter te laten presteren. Al hoeft de oliesector van de zijde van politiek en toezichthouders waarschijnlijk op weinig steun te rekenen.