Fed schiet zichzelf in de voet
Bijeenkomsten van de Federal Reserve waar besluiten over de rente worden genomen, zoals die van deze woensdag, zijn belangrijk voor beleggers. De bijeenkomst van eind januari was daar een sprekend voorbeeld van. Onder meer als gevolg van aanhoudend lage inflatie gaf de Federal Reserve toen aan geen haast te hebben met het verhogen van de rente. Ook het afbouwen van de opgeblazen balans van zo’n $4 bln bleek opeens een flexibel beleidsvoornemen.
Het zicht op een minder verkrappend monetair beleid werd enthousiast ontvangen door de financiële markten. De rendement op aandelen, staatsobligaties en bedrijfsobligaties zijn dit jaar opmerkelijk hard opgelopen. De ogenschijnlijke koerswijziging van de Federal Reserve leek mede ingegeven door de scherpe daling op de aandelenbeurzen in het laatste kwartaal van vorig jaar. Het tevreden houden van beleggers behoort echter niet tot het takenpakket van de centrale bank.
Hogere woonlasten
Het monetaire beleid van de Federal Reserve heeft twee hoofddoelstellingen: zorgen dat de werkgelegenheid zo hoog mogelijk is en zorgen voor een inflatie van zo’n 2% per jaar. De Federal Reserve meet de inflatie aan de hand van de PCE-prijsindex. PCE staat voor ‘personal consumption expenditures’, oftewel persoonlijke consumptieve uitgaven. De financiële markten letten echter ook nog op de CPI, de consumenten-prijsindex. Deze prijsindex is een afspiegeling van de belangrijkste consumentenuitgaven. Een van de belangrijkste daarvan zijn de woonlasten.
Voor huurders zijn die woonlasten relatief eenvoudig en goed in kaart te brengen, zegt Daniel Alpert. Hij is onderzoeker bij de Cornell Universiteit en auteur van een kritisch rapport over de manier waarop de Federal Reserve inflatie meet en er zijn monetair beleid op afstemt. Alpert stelt dat voor huiseigenaren de woonlasten moeilijker te bepalen zijn. De rentelasten, onroerend-goedbelasting en verzekeringen verschillen nu eenmaal te veel per huishouden.
Het Bureau of Labor Statistics (BLS), dat het inflatiecijfer berekent, stelt daarom aan een aantal huiseigenaren de volgende vraag: als iemand uw huis zou huren, ongemeubileerd en exclusief nutsvoorzieningen, hoeveel huur zou hij of zij dan moeten betalen? Het cijfer dat hieruit volgt, wordt de ‘owners equivalent rent’ (OER) genoemd. Deze OER heeft een weging van maar liefst 24% in het inflatiecijfer en is daarmee de belangrijkste component van prijsindexcijfer.
Beleidsfout
Het extreem soepele monetair beleid waarmee de Federal Reserve de gevolgen van de financiële crisis te lijf is gegaan, heeft volgens Alpert voor forse prijsstijgingen op de huizenmarkt gezorgd. Na de crisis konden veel Amerikanen geen huis meer kopen. Zij waren aangewezen op de huurmarkt. Er werden echter te weinig nieuwe huurwoningen gebouwd, stelt Alpert, waardoor de huren stegen. Voor huiseigenaren veranderde er veel minder. Toch steeg ook de OER.
Alpert was niet verrast. Want wanneer huiseigenaren de waarde van hun woning zien stijgen, gaan zij er ook van uit dat zij hun woning tegen een hogere prijs zouden kunnen verhuren. Die hogere huurprijs geven zij in enquêtes dan weer door aan de BLS, die er het prijsindexcijfer mee berekent. Woonlasten, huren en de OER zijn zo hard gestegen dat zij meer dan 60% aan de kerninflatie in de VS bijdragen, stelt Alpert. De prijzen van andere goederen en diensten stegen veel minder snel.
De lonen van de gemiddelde Amerikaan konden de stijging van de woonlasten lang niet bijhouden. Bovendien is het eigenwoningbezit in de VS na de crisis gedaald, waardoor minder Amerikanen van de stijging van de huizenprijzen hebben geprofiteerd. Volgens Alpert zijn er echter signalen dat de stijging van de huren op zijn eind loopt. Dat zal uiteindelijk ook doorwerken in de OER. Dat leidt mogelijk tot een veel lagere inflatie dan de Federal Reserve eind vorig jaar had verwacht. Dat vergroot de kans op een ‘beleidsfout’ van de centrale bank die de economie en de markt kan schaden.