Beter Beleggen: ook zonder geluk kun je een heel eind komen
André Kostolany was een Hongaarse topbelegger die in Parijs de kneepjes van het vak leerde. Hij was niet alleen een hartstochtelijke verteller over de beurs en zijn geschiedenis, maar werd omwille van zijn uitspraken ook gezien als de Europese Warren Buffett.
Heel wat beleggers denken dat het succes op de beursvloer wordt bepaald door het vinden van een strategie die elk jaar geld oplevert. Maar de zogeheten Heilige Graal, een strategie waarmee je onder alle marktomstandigheden winst maakt, had Kostolany ook niet.
De vier g’s
Het geheim van zijn beurssuccessen formuleerde hij in de G-wet, die hij leende van de Duitse veldheer Helmuth von Moltke. De G-wet bestaat uit vier g’s. Zij maken volgens Kostolany het verschil tussen goede en slechte beleggers.
De eerste g staat voor geld. Eigen geld, niet geleend! En als je toch leent, weet dan dat de financiële hefboom ervoor zorgt dat je je geld ook sneller kwijtraakt als het tegenzit.
De tweede g staat voor gedachten. Je moet je eigen gedachten laten gaan over de tips van beursexperts. Wie het advies van anderen opvolgt, loopt veelal achter de feiten aan en heeft geen doordachte strategie.
De derde g staat voor geduld. Als een idee of strategie niet meteen opgeld biedt, moet je kunnen wachten. Want als de grondgedachte deugt, komt het vanzelf goed. Je moet dan wel je emoties de baas kunnen blijven als een beursstorm oplaait.
En tot slot de vierde g. Die staat voor geluk. Je moet een portie geluk hebben, want zonder geluk vaart niemand wel. Het is de factor die je het minste in de hand hebt.
Om succesvol te beleggen, heb je volgens Kostolany weliswaar de vier g’s nodig, maar met de eerste drie kom je op termijn ook heel end, want geluk dwing je af. Wie een van de eerste drie g’s ontbeert, heeft op de beurs niets te zoeken, vond Kostolany. Naar zijn mening zijn dat zenuwlijders.
Spreiden, spreiden, spreiden
Hoe succesvol je bent met beleggen hangt natuurlijk ook af van factoren als aandelenkeuze, de beursontwikkeling en vermogensallocatie. Beleggen brengt altijd risico’s met zich mee. Bij alle activa staat de relatie rendement en risico centraal. Dat geldt voor aandelen, beleggingsfondsen, obligaties, vastgoed, et cetera.
Een manier om het risico te dempen en dus om onder moeilijke marktomstandigheden je zenuwen beter in de hand te houden, is spreiding. Een goede vermogensallocatie is belangrijk, want door te spreiden over meerdere beleggingscategorieën neemt het risico vaak af.
Een populaire vuistregel is 60/40. De cijfers geven de verdeling tussen het percentage aandelen en obligaties weer. Nog beter is het om bij het vaststellen van het percentage aandelen uit te gaan van je leeftijd: 100 minus X jaar. Omdat aandelen op termijn het hoogste rendement bieden, beleg je als je jong bent zoveel mogelijk in aandelen en naarmate je ouder wordt, bouw je het percentage obligaties op.
Sommetje
Er bestaan heel wat theorieën over hoe je in aandelen moet beleggen. De ene complexer dan de andere, maar met de fundamentele vuistregels van de American Association of Individual Investors kun je snel en eenvoudig achterhalen welke aandelen interessant zijn. Het gaat in feite om niets anders dan de optelsom van het dividendrendement, de omgekeerde koers-winstverhouding en een variant op het rendement op eigen vermogen.
Het dividendrendement is het quotiënt van het dividend en de koers. De officiële benaming van de omgekeerde k/w is winstrendement. De nettowinst wordt net als bij het dividendrendement gedeeld door de koers en weergegeven als percentage.
Het rendement op ingehouden winst is een variant op het rendement op eigen vermogen. Omdat het dividend wordt uitgekeerd, wordt het in mindering gebracht op de nettowinst. Het gedeelte dat overblijft, is de winst die in het bedrijf blijft en wordt gebruikt om verder te groeien. Dus in plaats van de nettowinst te delen door de boekwaarde, wordt de ingehouden winst gedeeld en vermenigvuldigd met 100.
Omdat de AAII de omgekeerde k/w weergeeft als een percentage, wordt het mogelijk om de drie parameters bij elkaar op te tellen. Aandelen waarvan de som hoger is dan 25%, zijn in beginsel interessant, mits de totale schulden kleiner zijn dan het eigen vermogen.
Het minpunt van het rendement op ingehouden winst – en ook van het rendement op eigen vermogen – is dat de berekening geen rekening houdt met schulden die de pan uitrijzen of bedrijven die onterecht goed scoren.