Beter Beleggen: het koningskoppel van beleggingsland
Je kunt aandelen op verschillende manieren selecteren. Al naar gelang je voorkeur kun je kiezen voor aandelen met een lage boekwaarde, een aantrekkelijk dividendrendement, een lage koers-winstverhouding en ga zo maar door. Het vervelende is alleen dat je nooit van tevoren weet welk selectiecriterium de kip met de gouden eieren is. Vaak zie je dat wat in het ene jaar goed gewerkt heeft, het jaar daarop niet meer of minder goed werkt.
Voortschrijdend inzicht
Ook James O’Shaughnessy slaagde er tot op heden niet in om het ultieme selectiecriterium boven water te halen. Medio jaren negentig verscheen de eerste druk van zijn boek What works on Wall Street. In de loop der jaren heeft hij het cijfermateriaal driemaal grondig bijgewerkt en uitgebreid. Het boek, dat inmiddels aan zijn vierde uitgave toe is, getuigt duidelijk van voortschrijdend inzicht. De stapsgewijze selectietechnieken maken meer en meer plaats voor rankings. In dat opzicht vertoont het overeenkomsten met de Magic Formula van Joel Greenblatt.
De eerste editie leunde zwaar op de ratio van koers/omzet en het momentum van aandelen. In de vierde uitgave worden de aandelen op meerdere fundamentele punten gescreend. Daarna wordt de koersontwikkeling tegen het licht wordt gehouden. Andermaal wijst zijn diepgravend onderzoek op de combinatie van waarde en momentum als het koningskoppel van de beleggingsindustrie.
De meeste waardebeleggers hebben echter een uitgesproken afkeer van momentumaandelen omdat de koersstijgingen daarvan vaak gebaseerd zijn op ontwikkelingen in de verre toekomst. Momentumbeleggers daarentegen denken op hun beurt dat waardebeleggers mensen zijn met klamme handjes en een gebrek aan fantasie.
Hoewel de twee beleggingsstijlen meer verschillen hebben dan overeenkomsten, schuilt in de twee-eenheid een groot diversificatievoordeel. Als je beide stijlkenmerken combineert, voorkom je enerzijds dat je overgewaardeerde momentumaandelen aanschaft en vermijd je dat je spotgoedkope aandelen koopt die weerloos blijven.
Zeven punten
Om tot zijn aandelenselectie te komen, beoordeelt O’Shaughnessy in zijn strategie Trending Value de fondsen op welgeteld zeven punten, dit in tegenstelling tot de duale analyse van Greenblatt. O’Shaughnessy kijkt enkel of de aandelen goedkoop zijn. Hij schenkt geen aandacht aan bijvoorbeeld rendement op eigen vermogen en rendement op geïnvesteerd kapitaal.
Volgens O’Saughnessy was Trending Value de best presterende beleggingsstrategie tussen 1963 en 2009. De combinatie van het zesmaands prijsmomentum en zes fundamentele maatstaven harkte in die periode een jaarrendement van 21,1% binnen.
Om tot zijn selectie van 25 aandelen te komen, maakt hij een rangschikking op basis van aandeelhoudersrendement (shareholder yield), brutobedrijfsresultaat/ondernemingswaarde (ebitda/ev), koers/boekwaarde (price to book), koers/omzet (price to sales), koers/vrije kasstroom (price to free cash flow) en de koers-winstverhouding (price to earnings).
Op elk punt krijgen de aandelen een score van 1 (slechtste) tot 100 (beste) waarna hiervan de som wordt genomen. Naarmate een aandeel beter op deze punten scoort, krijgt het een hogere totaalscore. Vervolgens selecteert O’Shaughnessy uit het topdeciel de 25 grootste stijgers. Het eindresultaat van deze exercitie is een portefeuille van 25 goedkope aandelen die bij beleggers goed in de markt liggen.
Het nadeel van Trending Value is de maximum drawdown. Het grootste geleden verlies ligt in lijn met de drawdown van de index. Voor de S&P500 was dat tussen 1963-2009 ruim 50%. Dat is niet mis, maar wel een stuk beter dan bij basale momentum- en waardestrategieën.
In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de Europese fondsen die op dit moment voldoen aan de eisen van O’Shaughnessy. Het normaantal van 25 is echter op maat geschreven van Wall Street, de grootste marktplaats voor aandelen ter wereld. Vertaald naar de Europse beurzen, meer bepaald de Stoxx600, lijkt een selectie van tien aandelen gepast voor de Europese variant van Trending Value. <