Angst voor inflatie is nergens voor nodig
Vorige maand was het drie decennia geleden dat Zwarte Maandag, op 19 oktober 1987, het grootste dagverlies ooit (23%) in de Dow Jones Index veroorzaakte. Om te voorkomen dat die beurscrash zou overgaan in economische teloorgang, toonden centrale banken zich vanaf dat moment (te) inschikkelijk in hun risicobeoordeling. Die relaxte houding – onder aanvoering van de Amerikaanse Fed – zou in 2007 mede leiden tot de wereldwijde financiële crisis.
(Onregel)matige groei
Deze zwaarste financiële crisis sinds de jaren ‘30 leek na anderhalf jaar alweer bezworen, maar tien jaar later blijkt het herstel zowel historisch zwak te zijn geweest als historisch lang te hebben geduurd. De groei in de Verenigde Staten, die voorop liepen met het herstel, was behalve onregelmatig vooral gematigd. Bovendien toonden verschillende delen van de economie een andere vorm van herstel.
Aandelenmarkten lieten een scherpe daling zien, maar veerden daarna net zo snel en aanhoudend weer op. Wat heet: Wall Street breekt dit jaar record na record in een langdurige trend van stijgende koersen. Hiervan hebben echter vooral de rijken geprofiteerd. Het gros van de bevolking heeft te maken gekregen met een toenemende mate van bestaansonzekerheid, die onder andere wordt gevoed door een nieuwe, snel groeiende arbeidersklasse waarvan de positie zich kenmerkt door instabiliteit en geringe baanzekerheid. En ondanks het herstel van de economische groei, gemeten naar bbp, zijn zowel de arbeidsproductiviteit als de reële lonen verre van hersteld.
Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) kwam afgelopen oktober toch met positief nieuws, toen het zijn economische groeiprognoses verhoogde voor 2017 en 2018. Desondanks blijven veel beleggers zich zorgen maken over de onderliggende groeidynamiek in veel volwassen economieën. Deze kenmerkt zich door lage investerings-, voorraad- en productiviteitsniveaus én door hardnekkige afwezigheid van inflatie.
De fuik der geleidelijkheid
Tot dusver hebben centrale banken met hun kwantitatieve verruimingsbeleid niet voor sterke groei en looninflatie kunnen zorgen. Structurele factoren als technologische vooruitgang, gedragsverandering van consumenten en invoering van protectionistisch beleid waren mede debet aan het optreden van deflatoire effecten. En nu centrale banken hun verruimende beleid aan het omgooien zijn – of dit al hebben gedaan – lijkt dit eerder te worden ingegeven door angst voor problemen met de financiële stabiliteit als gevolg van obligatie- en aandeleninflatie, dan door de dreiging van te hoge loon- en kosteninflatie.
Bovendien zijn centrale banken in een zelfgebouwde fuik gezwommen: bij de huidige lage rentestanden kunnen ze niet zo gemakkelijk van het kwantitatieve verruimingsbeleid afstappen als ze aanvankelijk hadden gedacht. Daarom ligt er bij zowel de Fed – met balansafbouw en renteverhogingen – als bij de Europese Centrale Bank – met de afbouw van obligatieaankopen – een sterke nadruk op het woord ‘geleidelijk’. Met zeer geleidelijke verkrapping proberen monetaire autoriteiten om de rust in de opgeblazen aandelen- en obligatiemarkten te bewaren.
Door de genoemde structurele factoren zullen flinke groei en inflatie waarschijnlijk voor langere tijd uitblijven. Beleggers kunnen zich beter zorgen maken over geopolitieke problemen in Korea of Spanje, aanstaande verkiezingen in Italië of afnemende groei in China. De kans dat dergelijke factoren als katalysator dienen voor een correctie op de beurzen is vele malen groter dan dat hoge inflatie de brenger blijkt van economisch onheil.